90 jaar geleden werd het Santa María de Óvila klooster aan een rijke Amerikaan verkocht

90 jaar geleden werd het Santa María de Óvila klooster aan een rijke Amerikaan verkocht
beeld: Europeana.eu, Public Domain / Wikimedia
Dit artikel is 3 jaar oud en kan dus niet meer actueel zijn.

GUADALAJARA – 90 jaar geleden in 1931 werd het Santa María de Óvila klooster in Trillo in de autonome regio Castilla-La Mancha aan een rijke Amerikaan verkocht. Toen was dit klooster een belangrijke artistiek erfgoed maar dat weerhield de persmagnaat William Randolph Hearst er niet van om dit klooster te ontmantelen en te verschepen naar de Verenigde Staten om er daarna niets mee te doen.

Het klooster van Óvila werd gesticht door Alfonso VIII van Castilië in 1175. De bouwwerkzaamheden begonnen echter pas in 1181, met de bouw van de abdij, de kloostergebouwen, het klooster en de kerk. In september 1213 vond de inwijdingsceremonie plaats. Gedurende de 15e eeuw raakte het klooster echter in verval omdat er een ontvolking in het gebied plaatsvond vanwege de burgeroorlogen.

Het definitieve einde van het klooster begon in 1928, toen de Spaanse staat het voor 3.100 peseta’s (ongeveer 660 tot 700 dollar) aan een particulier verkocht, Fernando Beloso, destijds directeur van de Spaanse Kredietbank in Madrid en eigenaar van de Coto de San Bernardo in Óvila. 

Fernando Beloso verkocht het klooster echter weer in delen aan de Amerikaanse persmagnaat William Randolph Hearst (de inspiratie voor Citizen Kane in de Orson Welles-film). Op advies van de in Madrid wonende Amerikaanse kunsthandelaar Arthur Byne ontmantelde Hearst het klooster en stuurde het steen voor steen naar de Verenigde Staten met als doel het in zijn Californische landhuis Wyntoon in Californië te installeren. Met name architectonische details zoals gewelfribben, deurkozijnen, raamkozijnen, kolommen, kapitelen en het oude kerkportaal werden verwijderd. Hearst betaalde 85.000 dollar voor het geheel.

De Amerikaanse persmagnaat Hearst had haast met de ontmanteling omdat deze door de autoriteiten elk moment stopgezet konden worden omdat de Spaanse wet toendertijd het verbood historische artefacten te verwijderen. De nieuwe regering van de Tweede Republiek verklaarde het klooster in juni 1931 tot Nationaal Monument maar dat was niet op tijd om de massale verwijdering van de stenen te voorkomen.

In 1931 waren er geen hijskranen en moesten de arbeiders alle stenen met de hand en stuk voor stuk scheiden om ze daarna naar de rivier te brengen waar ze op boten over de Taag werden getransporteerd. Tegen de tijd dat de ontmanteling voltooid was op 1 juli 1931 waren circa 10.000 stenen met een totaal gewicht van 2.000 short tons op 11 vrachtschepen via het panamakanaal naar San Francisco verscheept waar ze gedurende jaren vergeten werden.

De crisis van de jaren 1930 in de Verenigde Staten zorgde ervoor dat de plannen van Hearst om het Spaanse klooster in Wyntoon te herbouwen niet door konden gaan vanwege geldgebrek. In 1940 besloot Hearst uiteindelijk om het klooster weg te geven. De Spaanse dictator Franco vroeg Hearst om het klooster terug te sturen naar Spanje maar dat weigerde de Amerikaanse zakenman. Uiteindelijk werden de stenen van het klooster aan de stad San Francisco gegeven zodat Hearst een schuld aan de stad niet hoefde te betalen. Er zou een museum komen maar daar bleek later geen geld voor te zijn. Na de dood van Hearst in 1951 was er nog niets gebeurt met de kloosterstenen die ernstig in verval raakten en werden geplunderd.

Overigens kocht Hearst in 1925 ook al het klooster van Santa María la Real de Sacramenia. Ook dit klooster werd ontmanteld en in kratten naar New York verscheept waar het werd opgeslagen in een magazijn in de Bronx. Pas in 1954 werd het opnieuw geassembleerd in Florida als een toeristische attractie en werd het vervolgens overgenomen door het bisschoppelijk bisdom van Zuid-Florida en de St. Bernard de Clairvaux-kerk genoemd.