MADRID – Aan het leven in Madrid en Barcelona blijken financiële voor- en nadelen te zijn gekoppeld. De levenskost ligt er maar liefst 20 procent hoger dan in de rest van het land, maar tegelijkertijd zijn de inkomens er 45 procent groter. Wanneer men de lonen aanpast aan de koopkracht, zijn de inkomens in de twee Spaanse grootsteden 21 procent beter dan in de rest van het land.
Volgens een onderzoek van de Nationale Bank van Spanje is de levenskost in Madrid en Barcelona zo’n 20 procent hoger dan in de rest van het land. Dat zorgt er voor dat de gemiddelde inwoner van één van beide steden 1.200 Euro nodig heeft om hetzelfde te kunnen kopen als iemand in een andere Spaanse stad met 1.000 Euro kan kopen.
Maar ook al is het leven er duurder, hebben de inwoners van Madrid en Barcelona gemiddeld genomen wel betere lonen. In de privé sector liggen die gemiddeld genomen maar liefst 45 procent hoger dan in de rest van de stedelijke gebieden. Alles samengenomen hebben de inwoners van de twee steden een koopkracht die 21 procent boven die van de andere steden ligt.
“Het welzijn van de inwoners hangt af van hun huurprijzen en de levenskost waar ze mee worden geconfronteerd afhankelijk van hun woonplaats.”, besluiten de onderzoekers. En het is vooral die huurprijs waar het schoentje knelt. Die lag in 2020 in Madrid en Barcelona gemiddeld 82 procent hoger dan in andere gebieden in Spanje. Dat heeft uiteraard te maken met het toerisme, maar ook met het grote aantal internationale residenten die er wonen en werken.
Het verschil voor de rest van de levensmiddelen – zoals kledij, schoenen of voeding, is minder relevant. Vaak zijn die dingen niet in de steden zelf gemaakt, waardoor ze min of meer dezelfde prijs krijgen over het hele land.