In juli 2016 vertrokken we in verzengende temperaturen, vanuit ons heerlijke huisje (in Fortuna-Murcia) op weg naar Noordwest Spanje. Hijgend en puffend togen we op pad richting Madrid. Castill, onze viervoeter, de Spaanse vondeling, keek ons zeer verwijtend aan, hij houdt niet van kamperen en al helemaal niet in deze hitte. Ja, ik had begrip voor hem, maar het leven is niet altijd leuk, ook niet voor hondjes, dus ‘even doorzetten’ beval ik hem.
(let op, het verhaal is erg lang maar het leest gemakkelijk dus … trek er wat minuutjes voor uit) 🙂
NOTA: Dit artikel is reeds in 2017 geplaatst en is geschreven door Barbara van Wijk die haar reis naar Noordwest Spanje omschrijft. Aangezien we allemaal binnen moeten blijven vanwege het coronavirus, is het een mooie gelegenheid om dit lange verhaal nogmaals te delen met onze lezers. Geniet ervan. (overigens, heb je zelf een reisverhaal over Spanje dat leuk is om te plaatsen op SpanjeVandaag, stuur het op en dan plaatsen we jouw Spanje-avontuur.
Na een dagje afzien komen we in een dorpje Lagartera, ter hoogte van Toledo, Leuk? Helemaal niet! Een stomvervelend dorp, bloedheet, er was alleen een camperplaats en die was aangegeven met een groot bord: “verboden tafeltjes en stoeltjes neer te zetten”. De verleiding is groot om dat bord even niet te zien.
De zon brandt er ongenadig op los, ik sta in het keukentje aardappeltjes te bakken en verander langzaam in een plasje op de grond. “Is dit leuk?” zuchten we elkaar toe. Nee, dit is niet leuk, weet je wat? We rijden morgen in één ruk door naar Frankrijk, daar zal het wel koeler zijn. Dan maar geen Noord Spanje, dat doen we dan maar een ander keer. De beslissing is genomen, en we knappen op alleen al van de gedachte dat we gauw uit ons warmte-lijden verlost zullen zijn. We nemen een Spaans wijntje met geroosterde amandeltjes en duiken vroeg tussen de warme lakens en sukkelen in slaap voordat we welterusten hebben kunnen zeggen.
Vanmorgen werden we wakker en voelden een koel briesje uit alle openstaande raampjes naar binnen stromen. “O wat heerlijk, het lijkt wel koeler” en zo was het. Nou, dan toch maar het Noorden van Spanje bereizen. We rijden op ons dooie akkertje door een prachtig gebied. Het lijkt wel een ooievaar reservaat. Het miegelt van de ooievaars, wat een prachtige vogels. Ook zijn er gieren, zó groot, zo veel! We kijken onze ogen uit. En dan komen we aan in Zamora, een middeleeuws stadje met een ommuurd centrum. Er stroomt een rivier waar we via een bogenbrug overheen moeten. De camperplaats is fantastisch, al is er geen enkele voorziening. Maar de enige voorziening die er wel is, waarderen wij optimaal: schaduw. We wandelen door het stadje, dat zo vriendelijk is met de smalle straatjes, de vele romaanse kerken, een supermooie kathedraal en een pleintje waar ze heerlijke ijsjes verkopen.
Castill wandelt gezellig mee, blij dat-ie uit de camper is, hij mag het laatste tipje van het ijsje likken en ook hij is weer helemaal gelukkig. Vanuit Zamora, zittend aan de oever van de Duero, onder een schaduwrijke treurwilg, waar niks te treuren is.
Maar wat een toestanden vannacht op de camperplaats in Zamora! We waren zo tevreden met deze plek, maar ’s nachts om 12 uur niet meer. We lagen net op één oor toen er een grote zwarte auto aan kwam rijden met zes gozers erin met petjes op hun hoofd, klep in de nek. Wij staan samen met een Fransman op de grote parkeergelegenheid, het hele veld is leeg, maar daar komt die zwarte auto, stampend en wel, precies tussen de Fransman en ons in staan. Radio op windkracht 9, raam open. De knullen zien er weliswaar netjes uit, maar ze maken een herrie! We loeren door een kiertje heen of het ‘eng’ is, maar dat ziet er niet zo uit. Ze dansen met elkaar zittend in de auto op het gestamp van de hiphop. Schreeuwen, lachen, ze slaan elkaar vriendschappelijk maar luidruchtig op de schouders, dus wij vinden het niet eng en proberen in te slapen.
Dat lukt niet erg en zeker niet naarmate de wijzers van de klok ronddraaien en de herrie luider wordt. Er komt nog een knul aan met zijn kruis op zijn knieën, en ook hij neemt deel aan het feest in besloten kring. We gluren nog maar eens door het kleine spleetje en zien de één na de ander zijn broek los knopen om tegen de boom pal achter onze camper te plassen. He gatsie, hier hebben we geen zin in. Maar we hebben ook geen zin om op te staan en weg te rijden, temeer omdat de jongens volgens onze waarnemingen, niets fouts in ’t zin hebben. We zien later dat ze op een schermpje naar een seksfilm kijken, want de knullen worden steeds opgewondener. “Laten we toch maar weggaan” zegt Egbert en hij stapt ferm uit bed. We kleden ons aan en Egbert begint het alarm los te maken. Per ongeluk gaat het alarm echter af. Nu maken wij herrie, en hoe. Voordat Egbert ons alarm kan stoppen, zijn de knullen verdwenen. Ze zijn zich klaarblijkelijk rot geschrokken van ons alarm, denkend dat het van de politie kwam die toevallig net over de weg ernaast reed en ze namen als een haas de benen. Wat een rust opeens! “Zullen we wel weggaan?” vraagt Egbert zich af. “We kunnen het ook nog eens proberen….” Zo gezegd, zo gedaan. Vanmorgen werden we heerlijk uitgerust wakker. Vandaag door naar Astorga, de barometer zakt, dus helemaal goed!
De kaart wordt erbij gehaald, waar ligt Astorga precies? En even later zitten we op de goede weg. In El Campillo staat een kerkje uit het jaar 691. Niet te geloven wat oud. San Pedro de Nave. Het ligt er prachtig bij, Spanjaarden bewaken hun culturele geschiedenis, en wij genieten ervan. Er zit een mevrouw in de kerk op te passen dat je vooral geen foto’s maakt, maar ja, ik wil wél foto’s maken. Stiekem probeer ik toch wat plaatjes te maken, maar ze zijn te donker, want flitsen zit er dan natuurlijk niet bij. Als we weer vertrekken grijnst de mevrouw mij toe en knikt naar haar mandje waar wel wat in gedoneerd mag worden. Ik doe dat, ben ook de beroerdste niet en dan gaan we echt weg.
Dan ziet Egbert een ‘groen weggetje’ op de Michelin-kaart, wat betekent: ‘mooie route’. Dat doen we. Owee. Na een paar kilometer wordt het mooie weggetje een zandweggetje met heel veel stenen en hier en daar een plak vergaan asfalt uit de tijd van de middeleeuwen. Het weggetje is dertig kilometer lang en we zien op de kaart aan het eind een spoorwegonderdoorgang. Als we daar maar onderdoor kunnen met die grote camper. Maar we blijven moed houden en sukkelen over het zandweggetje, dat door een schitterend gebied voert, steeds hoger en hoger de bergen in. Wat een uitzichten, wat een lieve dorpjes. De meeste bestaan uit huisjes van grote rotsachtige stenen, helaas zijn er heel veel op een hoop gestort, maar de dorpjes zien er lieflijk uit, hoewel ik er voor geen goud zou willen wonen. Er liggen talloze honden op de weg, die loom hun kop optillen als ze onze diesel grommend horen naderen. Maar ze leggen hun kop weer neer als ze gezien hebben dat wij het zijn, opstaan is te veel moeite. We moeten dus om de honden heen laveren. Te gek, maar ja, onze voorliefde voor blaf-volk is bekend, dus we sturen keurig om de staarten en neuzen heen.
De weg voert dwars door een natuurgebied vol met kurkeiken. We zien om de stammen van sommige bomen heen wit plastic. Als ze de kurk eraf gehaald hebben, wikkelen ze er wit plastic omheen, want zo groeit de (kurk)schors dan weer aan. Maar er is een groot gebrek aan kurk, vandaar dat de goedkopere wijnflessen voorzien worden van een plastic kurk. Nou, hier is genoeg kurk, zo te zien, maar het zal wel duur zijn om het te oogsten.
Als we de spoorwegonderdoorgang naderen houden we ons hart vast. Hij ziet er krap uit. Als het al lukt, zal het nipt zijn, maar om die hele weg over dat rottige zandweggetje terug te rijden…. Egbert probeert het, ik moet kijken of het kan, maar ik zie het bijna niet. De spiegels worden ingeklapt en aan die kanten blijkt het zó net te kunnen. Aan de bovenkant is er niets in te klappen, maar dat blijkt ook net te kunnen. Het is doodeng, maar het lukt, en even later zijn we dit avontuur alweer vergeten.
Nu staan we in Astorga. Morgen gaan we de stad in, er is iets van Gaudi te bewonderen, kijken of het de moeite waard is.
Vandaag zijn we dus in Astorga. “Een stad waar niet veel aan is”, schrijft Rik Zaal in zijn boek “Spanje”. We zijn het met hem eens. Maar de kathedraal is zeker bezienswaardig. Er is drie eeuwen lang aan gebouwd, waardoor er allemaal verschillende stijlen door elkaar heen lopen. Rik Zaal vind hem lelijk, maar wij vinden hem aan de buitenkant best wel imposant, vooral groot, hoog, maar wel een beetje gedrongen tussen de woonhuizen. Het is één van de weinige kerken waarvoor je entree moet betalen. Dat doen we dan maar, omdat Rik Zaal de binnenkant de moeite waard vindt in zijn reisboek, maar dat zijn we niet met hem eens, wij vinden er is niks aan. Het is somber, deprimerend, weinig inspirerend, nee, we hebben wel mooiere kerken gezien. Er is een museum aan verbonden en ook dat vond ik onaantrekkelijk, ik was er dus gauw weer uit, maar Egbert wilde nog wel de moeite nemen om het zes verdiepingen tellende museum te bekijken. Ik bewonderde hem, na één verdieping had ik het al gehad: de collectie was mij veel te stoffig, donker, niet gerestaureerde schilderijen met bladderende verf, gaten, blutsen, waterschade, enz.
Ik ging er dus maar gauw weer uit en daar hoorde ik Spaanse flamenco-muziek. Ik erop af. Blijkt er vlak naast de kerk een bejaardenhuis te zijn, waar een ouwetje haar honderdjarige verjaardag vierde. Alle bewoners waren in de tuin en dansten daar zwaaiend met hun armen in de lucht, de castagnetten klonken door de hele tuin! Met in de ene hand een rollator, en in de andere hand een castagnette stampte een grijs mevrouwtje met haar voeten op het ritme van de muziek, een stram mannetje met pet op deed zijn best om haar bij te benen. Wat een leuk gezicht al die oudjes in feeststemming! Ik zag ook een klein krom meneertje, waarschijnlijk ooit een torero (stierenvechter), die met een theedoek de denkbeeldige stier uitdaagde. Zó vind ik stierenvechten nog wel leuk, maar in het echt walg ik ervan. We staan trouwens met de camper op een camperplaats bij de stierenvechtarena, Ik moet er niet aan denken wat daar achter die muur allemaal gebeurt. ’s Lands wijs, ’s lands eer, maar niet voor mij.
Aan de andere kant van de kerk staat het bisschoppelijke paleis dat door Gaudi is gemaakt. “Het lelijkste bouwwerk dat Gaudi ooit heeft gemaakt” sneert Rik Zaal. Wij vinden het ook foeilelijk. Het is ook eigenlijk helemaal zijn steil niet, het lijkt wel een beetje op een spookkasteel. Ook hier gaan we binnen kijken, want wie weet hoe mooi het dáár is, nou niet dus, in elk geval niet mijn smaak, gauw weg wezen.
Dan is er een eindje verderop het gemeentehuis. Dát is echt mooi! Prachtige versierde gevel, een mooie klok met twee forse beelden ernaast: een man en een vrouw in plaatselijke klederdracht. Op het hele uur komen de beelden in beweging, is ons verteld, dus wij zorgen op tijd te zijn. We zijgen op een bankje neer, knabbelen aan een krakeling met veel suiker bespoten, zo groot als een vijgenblad, en als die op is, begint de klok te slaan. Vol verwachting klopt ons hart, wat zullen die beelden gaan doen??? En ja hoor, precies om twee uur tillen ze beide een arm op en de hamer daarin klettert op de klok. Dat is alles! Heel grappig. We wandelen over de stadswal weer terug naar de camper, houden een kleine siësta om de vermoeide spieren even te strekken, zetten daarna een pilsje op tafel en puzzelen uit wat we morgen gaan doen.
Astorga is een best belangrijke een uitvalsbasis van de Camino de Santiago de Compostela. De ontelbare pelgrims moeten Astorga ‘gedaan’ hebben, de kathedraal bezocht hebben, voordat ze verder gaan. Die kathedraal is dan ook net een bijenkorf: er zoemen aan alle kanten pelgrims omheen op zoek naar de ingang. Maar de ingang is dicht, je moet via het museum, dáár moet je een kaartje kopen, en als je dat niet doet, nou, dan kom je er niet in.
Op de hoogvlakte vóór Astorga op zo’n 1300 meter hoogte waren wij even gestopt om te genieten van het magnifieke uitzicht, je kunt er wel twintig kilometer ver kijken. En overal om je heen zie je wandelpaden, allemaal behorend tot de route naar Santiago. Het lijkt me geweldig om zoiets te (kunnen) doen. Onderweg zijn overal herbergen, slaapzalen, hostalletjes, waar de pelgrims elkaar ontmoeten, en waar de leukste contacten ontstaan. Op onze weg naar Astorga kwamen door Villafranca, daar is een ijzeren kruis waar de pelgrims langs lopen, en waar ze een meegebrachte steen moeten neerleggen. Er is een enorme steenhoop ontstaan rondom dat kruis. Die steen moet je van thuis meenemen, anders is het te gemakkelijk! Er is in Villafranca ook een klooster dat voor de pelgrims beschikbaar is gesteld om te overnachten. Er is daar een Puerta del Perdón Die is ingesteld voor zieke pelgrims. Wie te ziek is om verder te lopen, kan door deze deur lopen en dan krijgt hij/zij alsnog de aflaat en dan kun je met een schone lei opnieuw beginnen. Maar het werkt alleen als je echt ziek bent en niet als je gewoon geen zin meer hebt.
Enfin wij wilden nog even in Astorga het sfeertje op ons laten inwerken en na een wandelingetje plofte ik neer op een bankje in de zon, terwijl Egbert druk met zijn videocamera in de weer was en wat heen en weer liep. Opeens word ik aangesproken door een oudere man. “Die zit om een babbeltje verlegen,” dacht ik en ik babbelde dus gezellig met hem mee. Hij vertelde dat hij liedjes zong met zijn gitaar speciaal voor de pelgrims, want hij bewonderde het doorzettingsvermogen van die lui. Prompt vroeg ik hem of hij ook voor mij zo’n liedje wilde zingen. Ja hoor, dat wilde hij wel en hij zette gelijk goed in. Hij galmde over het hele plein en koketteerde naar mij. “Goh,” dacht ik nog in mijn Oostzaanse onschuld “wat aardig van die man om mij speciaal een aubade te brengen.” Toen hij uitgezongen was applaudisseerde ik uiteraard voor zoveel charme. Maar hij liet me niet lang in de waan, want hij wilde mij een cd verkopen. “Tuurlijk” zegt Egbert die veel nuchterder denkt dan ik. “Je denkt toch niet dat jij de enige bent waarvoor hij zingt? Die man moet ook eten!” Ach ja logisch, maar ik kocht geen cd (zó mooi vond ik zijn gegalm ook weer niet) maar stopte wel iets in zijn hand.
Vanmorgen vertrokken we voor een rit door een prachtig landschap, richting Ourense. Volgens onze reisgids Rik Zaal komen we door een schitterend natuurgebied waar van alles te zien is, maar wat je echt móet zien is de goudmijn Las Médulas waar de Romeinen hun goud vandaan haalden. Het is een vulkanisch gebied en door talloze uitbarstingen én door toedoen van de Romeinen is hier een heel bijzonder gebied ontstaan. Overal pieken majestueuze rode bergpunten omhoog, zeer de moeite waard. Een schattig dorpje ligt aan de voet van dit bijzondere natuurfenomeen en we wandelen daar bergje op bergje af om al die punten te bewonderen, als het opeens begint te storten uit de lucht, We worden drijfnat en ook Castill loopt te bibberen als een juffershondje. Gauw terug naar de camper, want dit is niet leuk meer, maar we hebben tóch een heleboel moois gezien.
Nu staan we in Ourense in een straat waaraan een groen parkje ligt (voor Castill) en waar een flatgebouw aan de andere kant staat (voor onze veiligheid). Morgen gaan we Ourense bekijken, er is een kathedraal die volgens Rik de mooiste van Spanje is, maar wij zijn heel benieuwd naar een schilderij dat daar volgens Rik hangt: een schilderij van Cornelis de Holanda!!!! Het zal wel geen “Jacob Cornelisz. van Oostsanen” zijn, maar Jacob had wél een zoon die Cornelis heette, het schilderij is uit 1521, dus dát klopt, nou wie weet! Het zou leuk zijn.
Vanmorgen vroeg al met de camper naar het centrum van Ourense, daar is de kathedraal met het schilderij van Cornelis de Holanda. Castill mag niet met de bus mee, dus moeten we wel met de camper. Laat Egbert nou vlakbij de Kathedraal een driedubbel plekje vinden waar we onze grote camper kunnen parkeren. “We moeten wel voor drie plaatsen in de parkeermeter gooien,” bedenken we, maar nee, het is zondag dus dan is parkeren gratis. Ook helemaal goed.
Bij de kerk zetten we Castill aan een hek vast, want hij is „perro non grata“. Als we de kerk ingaan is er een dienst gaande. We sluipen op onze tenen en de flitser van het fototoestel op de uit-stand. Jammer, want mijn foto’s zijn echt niet super. De kerk wel! Wat een prachtige kerk, vele malen mooier dan die in Astorga. Dit is een regelrechte aanrader, zowel van binnen als van buiten. Het schilderij van de Hollandse Cornelis hangt héél hoog in het koor, op de plek waar de priester zijn dienst leidt, we nemen ons dus voor om na de dienst nog een keer te gaan kijken.
Bij Castill teruggekomen dartelt en kwispelt hij ons tegemoet. “Hij was zó verdrietig” weet een Spaans mevrouwtje ons te vertellen. “Hij was zo zielig aan het jammeren.” Tja, had-ie maar geen hond moeten worden. We wandelen wat door het oergezellige plaatsje en zien bij een andere kerk een hele opgepoetste boerenfamilie. De heren heel onwennig met hun veel te grote overhemden lubberend om hun smalle nekkies, hun veel te korte stropdassen, te lange broekspijpen. De dames in hun glimmende Terlenca-japonnen gepropt, ze kunnen zich nauwelijks voortbewegen op de hoge hakken en er valt dan ook een mevrouwtje met een enorme klap van de trap af. Wij zitten op een bankje te kijken naar het tafereel en vragen aan een oud meneertje naast ons op het bankje, wat hier aan de hand is. Het blijkt een doop te zijn, waarvoor na de reguliere dienst een speciale ‘zangdienst’ wordt gehouden.
Wij pikken nog even een terrasje, waar we (om 11 uur) geen koffie kunnen krijgen. “Geen koffie??” We zoeken dus een ander terrasje, waar ze wel koffie hebben. Als de koffie op is, slenteren we terug naar de Kathedraal om de ‘Cornelis de Hollanda’ nog eens te bekijken en nu ook te fotograferen. Helaas….. de kerk is gesloten, dat is dus pure pech. We kunnen er niet meer in. Nu zullen we wel nooit te weten komen of nazaten van Jacob hier hun werk hebben nagelaten, tenzij het op internet staat???
We koersen de stad uit, richting Carballino ‘de lelijkste stad van Spanje’ zegt Rik. ‘Daar staat ook de meest bizarre kerk van Spanje, op de Sagrada Familia in Barcelona na (van Gaudi).’ Deze kerk is gebouwd door meneer Palacio, die zich eens lekker heeft uitgeleefd op dit laatste bouwwerk van zijn hand. Het ziet er niet uit, maar is wél heel groot, heel hoog en werkelijk heel lelijk. Het lijkt wel gemaakt van verweerde asbest, maar het zal wel van betonblokken zijn, en waar je ook kijkt, overal zie je uitbouwtjes, aanbouwtjes, torentjes enz. en er staat een héle grote logge pokdalige toren voor. Bovendien staat het schuw lelijke geheel in een flatwijk met de meest erge flats van Spanje. De flats zijn ook van pokdalig grijs beton in elkaar gespijkerd en waterdicht gemaakt met golfplaten. Er stonden er zelfs een paar te koop! Ik denk dat dat de goedkoopste woningen van heel Europa zijn. Toch leuk om te zien na zoveel moois, nu even zoveel lelijks.
Door naar Francelos. Daar is een negende eeuws kerkje dat op een schuur lijkt, volgens Rik. We volgen de borden en lopen prompt hartstikke vast in het kleine straatje, met die grote camper. Doodeng, maar we moeten achteruit terug. Ik stap uit en probeer aan de achterkant met gekromde tenen Egbert instructies te geven. Centimeter voor centimeter lukt het, maar vraag niet hoe! Egbert zijn rug is doornat van de inspanning, maar het lukt en zonder kleerscheuren zetten we de camper ergens anders neer en gaan lopen. Als we de oude schuur zien, zijn we vol bewondering: dat ziet er oud uit, goh, hoe konden ze zulke grote stenen op elkaar krijgen, knap gebouwd, en zo jubelen we even door, als we opeens zien dat dit een echte schuur is en helemaal niet het kerkje dat we zochten!
Ik vraag aan iemand in mijn mooiste Spaans waar het echte kerkje staat, en dát weet hij. Hij wendt zich tot Egbert en laat mij links staan en begint omslachtig uit te leggen waar het is. Tja, ik ben maar een vrouw, mannen hebben hier meer verstand van! Het kerkje is werkelijk schattig, wat een lief gebouwtje, met een klein raampje met tralies ervoor. We gluren naar binnen maar zien niets, te donker. Dan zet ik mijn fototoestel erin en flits. Laat het nou een aardige foto geworden zijn!
Nu staan we in Celanova. Hier schijnt het altijd te regenen, maar nu schijnt de zon. We hebben een plekje gevonden aan een weitje, de stoeltjes staan buiten, pilsje op het tafeltje, Castill struint door het gras, het is hier goed toeven.
We willen de bezienswaardigheden in Celanova bekijken, natuurlijk is dat weer een kerk maar dit keer ook een klooster. We vragen aan een mevrouw de weg. Zij wijst naar links. Die kant op. Egbert gelooft er niets van en vraagt het aan een andere mevrouw. Die wijst naar rechts. Tja, wat nu? Nog maar eens vragen, een meneer (mannen hebben hier meer verstand van!) die wijst naar de weg waar we zojuist uitkomen. We bedanken hem vriendelijk en volgen dan maar ons eigen richtingsgevoel. Even later staan we voor de gezochte kerk. Hij glimt je tegemoet. Overal goud, goud en nog eens goud. Een echte barokke kerk. Ik vind hem prachtig, ik houd van glimglom en van tierelantijnen, maar Egbert gruwt ervan. Hij is zó weer de kerk uit en heeft een bankje gevonden.
Als ik dan ook naar buiten kom op het bankje, snuiven we even het sfeertje van Celanova. Het is best gezellig, en dan gaan we terug naar de camper, om de reis te vervolgen naar Santa Comba de Banda. Daar staat…… jawel weer een kerkje dat bezocht moet worden. Dit keer een visigotisch kerkje uit de zevende eeuw. Wij doen ons best om de steile weg erheen te beklimmen, maar na zo’n 300 mtr. kunnen we gewoon niet meer. Het is zo warm en zo steil. “Ik ga de camper halen” zegt Egbert en voegt direct de daad bij het woord. Even later loeit de zware dieselmotor tegen de steilte op en tot onze verrassing blijkt de smalle weg uit te komen bij een heel groot parkeerterrein. In de verte zien wij een afschuwelijke knaloranje gloed. Het blijken de splinternieuwe dakpannen van het Keltische kerkje te zijn. Op zich een schattig gebouwtje, zware stenen op elkaar gestapeld, zo’n knoestig buldog-achtig gebouw met zes of zeven verschillende afschuwelijk nieuwe dakjes erop, maar dáár kan het kerkje niets aan doen.
We rijden verder over een oneindige hoogvlakte, ca. 900 mtr. hoog, onherbergzaam, met prachtige vergezichten. Het land lijkt hier niet bewerkt te worden, het is allemaal puur natuur wat de klok slaat. Ver beneden ons zien we een grillig gevormd meer. Verderop stuit dit meer tegen een stuwdam aan, waar wij overheen rijden, en dan aan de andere kant weer terug. We zijn op weg naar Monterrei, waarvoor we een flink eind moeten dalen. Kilometers lange afdalingen van 7%, niet zo erg spectaculair, maar door de lengte toch behoorlijk stevig.
In de verte zien we Monterrei liggen, het klooster hoog op de top van een berg. Daar aangekomen beginnen we de volgende klauterpartij. Er ligt een weg en wij denken via die weg in het klooster te kunnen komen, maar na heel wat zuchten en hijgjes, komen we erachter dat we op de verkeerde weg zitten. We kruipen dus terug naar beneden. Het is zó steil dat we ons afvragen hoe we in hemelsnaam zó ver omhoog hebben kunnen klimmen.
Na een poosje staan we dan midden in het klooster, dat volgens onze gids dicht zou moeten zijn, maar met ingang van 1 juli is het dagelijks open en kunnen we er dus in. Dat is boffen, we zijn er blij mee. Zo’n klooster werkt altijd tot de verbeelding, althans bij mij. In gedachten zie ik dikbuikige, kaalhoofdige monniken voor me, biddend en vroom, maar intussen niet vergeten te genieten van hun biertje. Het verhaal gaat dat hier vroeger een paleis was in de veertiende eeuw, waar koning Pedro de Wrede zijn eerste huwelijksnacht doorbracht, maar erg inspirerend vond hij die nacht niet, want de volgende ochtend al vroeg vertrok hij naar zijn echte geliefde, Maria de Padillla, de kersverse bruid in vertwijfeling achterlatend.
Nu staan we op een camperplaats in As Neve, waar wel een tafel en stoeltjes mogen worden neergezet op de camperplaats. Dat doen we dus. Castill zetten we vast aan de tafel, maar als er plotseling een poes voorbij komt wandelen, krijgt hij een rode waas voor ogen en rent er achteraan. Helaas trekt hij zich niets aan van de tafel die achter hem aan getrokken wordt. Hierop staan twee borden met heerlijk eten en twee glazen wijn, die ondersteboven op de grond terecht komen. Weg heerlijke hapjes, weg heerlijke slokjes. Nou ja, je bent hond of je bent geen hond, maar een poes accepteren…… dat nooit!
De volgende dag reden we van As Neve naar Bueu (spreek uit: Boejejoe), waar we aan het strand staan in een stralend zonnetje, wat hier best uniek is, want het regent hier heel vaak. We zijn echte bofkonten wat het weer betreft, de hele week bijzonder aangename temperatuur, en toch heel veel zon. De route voerde vandaag langs de kust en daarna precies langs de grens van Portugal. We staan met één been in Spanje, en met het andere in Portugal. Het is hier nog steeds even mooi, al is het heel anders dan voorheen: kust, stenen, kliffen, maar vooral veel luxe villa’s en een dichte bebouwing, want wie wil er niet in zo’n vakantieparadijsje wonen?
We hadden gas nodig, maar ja, hoe kom je hier aan gas. Egbert raadpleegt een heel oud boekje en daar staat in dat in Vigo een laadstation is. Wij dus naar Vigo, maar helaas, dat station deed het niet meer en dus moesten we naar Bouzas, daar aangekomen eerst maar het tankstation zoeken. Gevonden. Toen gevraagd of iemand ons kon helpen. Er komt een mevrouw aan “Voy, voy” (ik kom eraan) Ze kijkt wat ongelovig naar onze camper: “Rijdt die op gas?” Nee, de camper niet, maar de fles erin moet gevuld worden. “O, maar dat is illegaal” Nee, deze fles is speciaal gemaakt om te vullen. “Dat mag niet in Spanje.” O nee hè, krijgen we dát. Mevrouw, we moeten gas hebben en kijk eens ons boekje geeft Vigo aan, maar daar sturen ze ons naar u. Wilt u gas in de fles doen? “Heeft u een vulnippel?” Ja hoor, we hebben er wel drie! “Nee hoor, niet de goeie, ik zal er zelf eentje halen.” Ze slentert weg en komt terug met een doos vol nippels. Uiteindelijk pakt ze precies dezelfde nippel als die welke wij ook hebben en die ze had afgekeurd. Ze zet de slang eraan en ja hoor, het gas stroomt in de fles. Hoewel wij dachten dat de fles behoorlijk leeg was, moppert zij “zo’n klein beetje? Daarvoor al die moeite?” Ik laat haar het metertje zien, waarvan het pijltje onderaan rood staat. “Dat metertje klopt niet” moppert ze, maar oké, het staat nu weer bovenaan groen, dus de fles is vol. Lekker want dan kunnen we weer uitgebreid lekker douchen in de camper. Ik betaal de 11 litertjes gas die we illegaal mochten bekomen, en zwaaien haar dan vriendelijk uit.
Onderweg zien we de allereerste Lidl van deze reis. Lidl is onze hofleverancier, maar omdat er hier geen zijn, ben ik vreemdgegaan toen ik mijn boodschappen tas vulde bij de Diaprix. Ik heb dus geen boodschappen nodig, maar die eerste Lidl kunnen we niet voorbij rijden. Egbert vindt dit maar niks. Als je niets nodig hebt, ga je toch ook niet naar een winkel? Ja, bedenk ik me, ik moet nog een pakje meel hebben. Flauwekul, maar ik wilde even struinen. Met een kar vol boodschappen komen we toch weer bij de camper aan, o wee, waar láát ik al die boodschappen. Laten we maar beginnen met de ijsjes op te eten, dat scheelt alweer ruimte. Mmm, heerlijk.
Wat een mooi plekje hadden we vannacht: aan het strand. Wakker worden en dan direct met het hondje het strand op, de zon straalt op het helderblauwe water, wat mooi, al die bootjes en in de verte talloze mosselkweek-vlonders. Die vlonders zijn met veel nylon touwen vastgezet aan de bodem en dáár hechten de mosselen zich aan, in grote hoeveelheden. Het zijn er zoveel dat dit gebied heel Spanje voorziet van mosselen en Jacobsschelpen, oesters enz. Toch vertrekken we van dit idyllische plekje naar de volgende stad op ons lijstje: Pontevedra. Volgens Rik Zaal is dit een hele gezellige provinciestad met veel pleinen boordevol barretjes en terrasjes en allemaal piepkleine straatjes en steegjes. We rijden langs de kust, die hier helemaal volgebouwd is, de ene stad rijgt zich aan de andere, niet de lelijkste huizen. De wijngaarden zijn alle voorzien van stenen zuilen van zo ongeveer 1,5 mtr. hoog. We begrepen niet waar die stenen zuilen voor dienen. Rik schrijft hierover dat het in dit gebied zó erg veel en vaak regent, dat houten palen te snel wegrotten, maar erger nog, ze gaan schimmelen en dát is slecht voor de druiven. Vandaar dus de stenen palen.
Oké, we komen aan in Pontevedra. Eerst maar even een parkeerplaats voor onze camper zoeken, maar dát blijkt niet zo makkelijk. We rijden almaar rondjes. Maar vinden niets. De andere kant van de stad, weer rondjes rijden. Weer niets. Weer een andere kant, kortom we rijden meer dan een uur en Egberts humeur zakt tot onder het vriespunt. “Die grote bak, dat lukt nooit!” Na anderhalf uur zoeken en mopperen, geeft hij een slinger aan het stuur: “dan maar niet, ik schei ermee uit.” Het is de eerste keer in de vijf jaren dat we kamperen, dat dit ons overkomt. Dat is wel het nadeel van zo’n grote kar. Maar oké, er staan heel wat voordelen tegenover, dus…… We rijden tot overmaat van ramp ook nog een paar keer verkeerd en moeten dan met die grote kar in de kleine straten draaien, kortom, het is kommer en kwel. Als het eindelijk lukt om de stad achter ons te laten, zien we een heel groot parkeerterrein, met een bushalte ernaast. Dat gaan we proberen, maar we hebben niet veel hoop op succes, want Castill mag natuurlijk niet mee in de bus en we kunnen hem ook niet in de camper in de brandende zon laten. En zodoende zakt ons waterpeil nog dieper.
We doen toch nog een poging en ik vraag een mevrouw die daar met een grote hond wandelt, of de hond in de bus mag. Ze kijkt me aan en vraagt waar we heen willen. “Naar het oude stadscentrum.” O maar dan hoeft u alleen maar deze brug over te steken en dáár is het al. Ziet u die toren daar? Dat is de eerste kerk, er zijn er nog zo’n stuk of tien, allemaal dáár!” Is het dan niet ver lopen? vraag ik, ik zie de bui al hangen. “Nee hoor, vijf minuten!” Ongelooflijk, in onze onschuld kwamen we precies op de goede baan aanvliegen en even later lopen wij mét Castill in de oude binnenstad. Wat een leuke stad, wat zou het jammer geweest zijn als we die hadden moeten missen. Het miegelt van de leuke barretjes en restaurantjes, het is vandaag een feestdag, dus iedereen gaat opgepoetst uit eten en gezellig dat het er is! Wij mengen ons onder het publiek en eten ook gezellig mee, alsof we nooit anders doen.
Natuurlijk wandelen we de hele stad door van de ene kerk naar de andere, tot we geen kerk meer kunnen zien, maar dán komen er nog een paar. Vóór een van de kerken paradeert een kreupele Albatros. Wij hebben er geen erg in maar Castill ziet zijn kans schoon. Hij haalt uit en nog net op tijd kan ik hem wegtrekken, anders hadden we deze slachting moeten meemaken. Het liep dus goed af.
Nu staan we in Cambados een plaatsje even verderop. Hier is een hele grote haven, die we helemaal rond rijden. We hebben water nodig en zoeken een kraan. Bij een helling waar boten worden geverfd, zie ik een kraan. De tank wordt gevuld en we zijn nog niet goed en wel klaar met tanken of de politie komt eraan. Ons slechte geweten speelt op en we kijken schuldbewust, maar de politie zwaait ons vriendelijk toe: “Buen viaje!” Nou dat valt dus mee. We hebben verder een rustdag, zoeken een grasveldje, waar Castill zich lekker kan uitleven, maar hij gaat onder de camper liggen en komt er niet onderuit. Paarlen voor de zwijnen zo’n grasveldje. Verderop is er feest, en wát voor feest. Er komen bussen vol feestgangers, de kerkklokken beieren, het lijkt wel of de hele stad leegloopt hier naar toe. Naast ons komt een auto vol met muzikanten in prachtige kostuums. Ze draaien even warm vlak voor ons! De doedelzakken doedelen een aardig deuntje, de mensen dansen en hopsen, wij klappen mee op het ritme, dat vinden ze leuk. Nu moeten we nog een veilig plekje voor de nacht zien te vinden, maar dat zal wel lukken.
Gisteren waren we dus in Cambados, een schattige kustplaats, waar we natuurlijk weer een………raad eens? Ja juist, in één keer goed: een kerk moesten bekijken. Maar dit was echt een hele mooie, met een gewelf van kloostermoppen, dat zijn een soort handgebakken grote bakstenen die allemaal net even een andere afmeting hebben. Zo’n gewelf had ik nog niet gezien. Erg mooi. Ook is er een ruïnekerk, 16e eeuw, dwz de kerk bestaat nog wel, maar het dak niet meer. Alleen de absis is nog compleet met kruisbeeld en al, en verder een paar bogen waar het dak ooit op gezeten heeft. Eens heeft iemand bedacht dat er nu in het schip van de kerk wel een begraafplaats gemaakt kan worden en dát maakt deze plek zo bijzonder. Het is er warm, lieflijk, er hangt een serene rust en overal staan stokrozen, wilde geraniums, enz. enz. alle kleuren van de regenboog aan bloemen. Het is een hele fijne plek om te vertoeven. Ik vroeg aan de VVV-mevrouw waar die ‘ruïnos de iglesia’ zijn. Ze snapt er niets van en haalde er nadat ik drie keer de vraag herhaald had, haar collega bij. Ook zij keek wat wazig. “Ruïnos. ruïnos??….” Opeens viel het kwartje “Ah Ruïnás, si ,si !!” Nou hebben ze twee bezienswaardigheden, een kerk en de ruïnas, daar verwar ik een a’tje met een o’tje en dan weten ze het al niet meer. Maar het is goed gekomen, en we hebben de Ruïnás gevonden. Helaas klapte mijn enkel dubbel bij een klein drempeltje en klapboem daar lag ik, languit op straat. Nou, dán worden Spanjaarden galant, hoor, ze snelden toe om me overeind te hijsen, wat ook lukte, maar au, wat deed dat pijn. Een hele lieve Spanjaard kwam met een fles Betadine aanzetten en verband, wat een lieverd. Vanmiddag hebben we even een drukverband gekocht en nu stap ik weer vrolijk rond met één pootje in het wit, het andere nog steeds even bloot.
Dat drukverband kochten wij overigens bij de apotheek in Porto do Son, waar we nu staan, aan een idyllisch haventje waar allemaal kleine veelkleurige vissersbootjes liggen, waar meeuwen boven je hoofd druk aan het krijsen zijn, en waar de netten liggen te drogen op de kade, waar de zon uitbundig al dit moois beschijnt. De apothekersmevrouw begreep onmiddellijk waar de schoen wrong, bij de enkel dus, en kwam dan ook aanzetten met het gevraagde. “Waar komt u vandaan?” vroeg ze. “Holanda” zei ik. “Ach, ggggoeiemorrrrrgen, ggggoeienavond, smakkkkelek eten…. Ik ben in Goeïzen geweest, en in Nemigén!!” (klemtoon op ….gén) Ik verbaasd, in deze uithoek iemand die weet dat Holanda bestaat? Ik maak er niets uit op: Goeïzen. Naar mij kijkend pakt ze een papiertje en schrijft op: Huizen, aha, Huizen dus, stom van mij dat ik dát niet begrijp. “En Nemigén? Is dat Nieuwegein??” Ze schrijft het weer voor me op: Nijmegen. Ja natuurlijk, zo is dát! Zo zie je maar, ik kijk hen erop aan dat ze mijn Ruïnos niet begrijpen…….
Onderweg hier naar toe rijden we door een oogverblindend landschap. Het is zó mooi, met allemaal piepkleine landjes, allemaal keurig bewerkt, huisje erop, het land lijkt een lappendeken. Dat komt, volgens Rik Zaal, doordat vroeger alle zonen in het gezin, na het heengaan van pappa, een stukje grond erfden, en hún zonen later weer, enz. en zó werden de stukjes almaar kleiner. (Over dochters heeft hij het niet, die tellen niet!) Dit is ook de reden dat je hier nog middeleeuwse taferelen kunt tegenkomen, bijvoorbeeld van een man met een oogst van zijn landje over zijn schouder, of in een kruiwagen, of een vrouw die met een ouderwets stuk gereedschap het land bewerkt. De lapjes grond zijn te klein voor de aanschaf van modern materiaal.
We staan dus in Porto do Son, het lijkt het mooiste plekje van Spanje. We hebben de tafel en stoeltjes weer uitgestald en ik sta pannenkoeken te bakken, de stroop is nog uit Holland meegebracht. We staan hier vrijwel alleen op een hele grote plek, als er een andere camper aan komt rijden, en bij het parkeren naast ons, bijna onze stoeltjes omver rijdt. Ze schuiven hun bak bijna tegen ons aan. Ongelooflijk. Egbert pakt de sleutel en start de motor en zet onze camper een stukje verderop. Ze begrijpen er niets van, maar ze vinden dit niet leuk. Nu kijken ze ons telkens vernietigend aan. Wie doet zoiets nou!
O ja, één van onze fans schreef ons dat ze via Google Earth (en dan streetview) de stadjes bekijkt die ik hier noem. Ze had zelfs de brug gezien waarover wij liepen in Pontevedra, en het parkeerterrein! Wat ontzettend leuk. Deze streek, dus de aller noordwestelijke kant van Spanje, precies boven Portugal, is zeer de moeite waard.
Castill is nog steeds aan het bijkomen is van het vuurwerk gisterenavond in de buurt van de camper. Hij was zó mega-bang dat-ie zich volkomen panisch in de douchebak verstopte, ik deed het gordijn om hem heen dicht, de deur van de badcel dicht, en een dekentje over hem heen. Zó heeft hij bibberend het vuurwerk ondergaan en vandaag is hij nog steeds total loss. Morgen hopelijk beter, mijn pootje hopelijk ook.
Vanmorgen werden we wakker door een raar geluid. Wat is dat? Het lijkt wel regen? Nou, dat wás het ook, en hoe! Ons lieflijke haventje waar we gisteren zo gezellig zaten, is vanmorgen een triest zielig hoopje haven. Alles is doornat, de lucht is grijs, wat ziet de wereld er dán anders uit. We hebben in geen máánden regen gehad, en mopperen dat we doen!
We rijden kalmpjes aan naar Novia, waar ook weer een kerk is, maar we laten de kerk de kerk en rijden in één ruk door naar Coruña in de hoop dat het dáár droog is. We plengen geen traan voor de gemiste kerk van Novia, we hebben er zóveel gezien.
Coruña is een ongelooflijk grote stad, vreselijk druk, er is geen doorkomen aan. Het miezert en wij miezeren mee omdat we ons realiseren dat we hier zeker geen plekje voor de camper vinden. Daar komt bij dat mijn pootje helaas nog steeds protesteert, erg veel wandelen zal er dus niet inzitten en wat doe je dan??? Je draait om en vertrekt onverrichter zake. Maar om de stad uit te komen is ook nog een hele toer. De auto’s vliegen links en rechts langs je heen en velen proberen nog even gauw vóór je te schuiven omdat het nu eenmaal niet prettig is om achter zo’n hoge kar te rijden. Egbert moppert wat af. Na heel veel moeite lukt het ons om de stad achter ons te laten. We rijden over de snelweg op weg naar Ferrol, volgen de tomtom, die normaliter onmisbaar is en die we bejubelen tot in de zevende hemel, maar nu konden we diezelfde tomtom wel z’n nek omdraaien. Hij stuurde ons rechtstreeks terug naar de stad en wij goedgelovige tomtommers, we doen wat hij zegt, wat betekent dat we even later weer op precies dezelfde plek in het centrum van Coruña zitten te snuiven van ellende. Weer een uur modderen in het drukke verkeer. Maar elk nadeel hep se voordeel, zou onze vriend Cruyff zeggen, nu hebben we tóch een stuk stad gezien, al was het niet op deze manier bedoeld.
Zo wilde ik dolgraag de torre de Hercules bewonderen. Alleen al het verhaal daaromheen: Hercules (de Griekse held-god) had twaalf moeilijke opdrachten te vervullen en één daarvan was, dat hij de runderen van de reus Geryon moet zien in te pikken. Hij moest de reus doden. Na veel moeite was deze opdracht volbracht. Hij had de runderen onder zijn hoede en de reus gedood. Hij sneed het hoofd van de reus van zijn romp en gooide hem ergens op de grond. Op die plek moest er een hoge toren gebouwd worden, zo beval hij, dus bovenop het hoofd op Geryon en er moest een stad gesticht worden. En ook dát is gebeurd. De eerste bewoonster van de stad heette Cruña, en dus werd de stad Coruña genoemd. De toren staat nog steeds in al zijn pracht en is te bezichtigen, tenminste….. als je je camper ergens kwijt kunt. Maar in de verte hebben we hem tóch gezien. In de regen peddelden we door naar het noorden. Als het blijft regenen, dan trekken we aan de kuierlatten en hopsen we gauw over de Pyreneeën heen, in de hoop dat het daar droog is. We wachten het af.
We werden wakker van de plenzende regen op de camper, dat belooft niet veel goeds. “We gaan zo gauw mogelijk naar Frankrijk” is de conclusie, want wat valt er in de regen leuk te bekijken? Mijn voet doet het wel weer, maar een kletsnatte langharige hond in de camper is echt een ramp. Ik vind trouwens ook een droge hond een ramp, al is hij nog zo lief. Hier in Spanje houden ze van vuurwerk en over het algemeen alleen maar van knalvuurwerk. Hoe harder hoe mooier. Ze knallen er dus vrolijk op los, aanleiding of niet, er moet geknald worden. Castill wordt er helemaal dol van en siddert na één knal nog uren na. Echt zielig. Maar ja, het Spaanse volk is toch apart, zoals vandaag, we zien een kermis. Met stomme verbazing keken we naar de grote volwassen kerels in de zweefmolen. Ze hebben zó’n pret en gedragen zich als kleine kinderen. Het is lachen gieren brullen. Voor ons is dat onbegrijpelijk, zijn wij van die humorloze wezens? Waarom kunnen wij niet zó genieten van een rondje zweven?
Als je ook de locale feesten ziet, ze bestaan grotendeels uit verkleedpartijtjes, iedereen is mooi verkleed, dan hopsen ze een beetje op de muziek van de blazers, het hele dorp doet mee, iedereen groet iedereen en iedereen ziet iedereen. Daarna staat de paellapan te pruttelen en that’s it. Ik kan me dat in Holland echt niet voorstellen.
Enfin, ik loop op de zaken vooruit, want we zitten nu in Bilbao in de stromende regen. Eigenlijk willen we nog even wat rondkijken in Bilbao, maar hoe we dat moeten doen weten we niet, want honden mogen niet mee in de trein of bus. Met de camper naar het centrum lijkt ons ook geen oplossing, maar misschien als we om acht uur ’s ochtends gaan, dat er dan nog ergens drie gaatjes zijn waar één grote camper in kan? Hopen.
Onderweg rijdend naar Bilbao hebben wij onze ogen uitgekeken niet alleen door de prachtige groene natuur, maar ook door de schitterende nieuwe of bijna nieuwe wegen. En dan die enorme nieuwe viaducten, niet een enkele, nee het zijn er zóveel en het zijn niet de minste, sommige een kilometer lang en zo’n honderd meter hoog, de meeste van een halve kilometer lang van de ene bergtop naar de andere, achter mekaar door. Ongelooflijk. Al dit vernuft zal wel gefinancierd zijn met Euro-ducaten. Eerlijk gezegd zijn we een beetje verbijsterd, want het wegenstelsel is zó modern, zó rigoureus aangepakt, wij denken dat dit echt ook wel een beetje minder had gekund, zeker voor die anderhalve auto die erop rijdt, want het verkeer is in deze streek matig. Vaak ligt de oude weg er ook nog, en wat dáár dan aan mankeert…? waarom die zo nodig moest worden vervangen?? Geen idee, maar wij rijden dus comfortabel over de prima wegen.
Ik heb het nog niet gehad over de hele stoeten pelgrims die we onderweg tegenkomen. Allemaal op weg naar Santiago de Compostella. Waar we ook komen, overal zien we de mensen sjouwen met een stok met een Jacobsschelp, de één loopt te lachen en ontspannen te babbelen, maar de meesten hebben het er best moeilijk mee. Vandaag zagen we een meisje dat echt niet meer verder kon. Ik had gewoon medelijden met haar. Het lopen naar S.d.C. komt elk jaar meer in zwang, horen wij. Het is een hele cult aan het worden. Hoe dan ook, ik bewonder die lui, ik zou het niet kunnen, maar het lijkt me een super ervaring.
We zitten nu in Frankrijk, na een geweldig interessant bezoek aan Bilbao, het Guggenheim Museum en de oude binnenstad. Gisteravond hadden we ons genesteld op een plekje in een buitenwijk van Bilbao, om vanmorgen in alle vroegte naar het Centrum van de stad te gaan, in de hoop dat er op dit onzalige uur nog drie parkeerplekjes naast elkaar vrij zijn voor onze grote bak. Laat dát nou het geval zijn! En nog wel vlak bij het museum, vijf minuten lopen. Dat is jubelen! Het museum hadden we al eens eerder gezien, maar dit is zoiets bijzonders, als je in de buurt bent, moet je dat gewoon nog eens bekijken, het blijft fascineren. Het gebouw in de vorm van een schip (geplaatst op een plek waar vroeger een scheepswerf was die later failliet ging en werd gesloopt) is helemaal uit titanium platen gemaakt, er is geen recht plekje te bekennen, alles loopt rond. De zon bescheen het titanium, dat als spiegels het licht weerkaatst, je kijkt je ogen uit. (Architect Gehry). We blijven er een paar uur hangen, want van alle kanten is het ‘schip’ weer anders, je knipt blaren aan je vingers van het fotograferen. Ook de omgeving rondom het gebouw is bijzonder. Aan de ene kant is een hele grote hond helemaal bestoken met bloemen en planten, aan de zijkant is een fontein die het water kwistig in de rondte strooit, weer aan een andere kant is een beeld bestaande uit een stuk of veertig op elkaar gestapelde zilveren ballen staande midden in de waterpartij. Die ballen stralen alle kanten op als de zon erop schijnt.
Er is een wandelpromenade dwars door het water heen, een soort steiger, waar om de zoveel minuten stoom onderuit wordt geblazen, zodanig dat alleen nog maar de hoofden van de mensen die er lopen, zichtbaar zijn. En dán is er nog een reusachtig beeld, voorstellende een langpoot-spin. Er is zóveel te zien rondom het bouwwerk, dat we even plaatsnemen op een muurtje. En dáár raakten we in gesprek met een Hollandse man (uit Katwijk). Hij vond het maar niks, dit is geen gebouw meer, en hij houdt niet van dat extravagante gedoe, nee, hij houdt van jagen op wilde eenden, dát is pas leuk. Hoe wij hier waren beland? vraagt hij. “Met de camper,” zeiden wij. Tot onze verbazing begint hij dan te jubelen dat hij ook zo graag een camper wilde , maar ja, zijn ‘majesteit’ hield niet van ‘kamperen’. Zij wilde een cruise maken, want op zo’n boot wordt zo heerlijk gekookt. De ‘majesteit’ staat erbij en mengt zich geen moment in het gesprek. “Mij lijkt het kamperen heel leuk, lekker vrijheid blijheid” babbelt de gezelligerd rustig door, terwijl zijn ‘majesteit’ zich overduidelijk steeds meer begint te ergeren. Het lijkt alsof hij dat leuk vindt, en bedenkt het ene onderwerp na het andere. “Ga je mee koffie drinken” hoorden we opeens uit de mond van de ‘majesteit’ rollen. “Ga jij maar vast” antwoordt onze causeur, wat hem een smalende blik opleverde, en daar ging de majesteit, richting terrasjes. Maar hij was helemaal niet van plan om haar te volgen, nee, hij volgde ons en hij had onderwerpen genoeg om het een tijdje met ons uit te houden. Uiteindelijk lukte het ons toch om hem van ons af te schudden, hoewel we het wel een vermakelijke situatie vonden. Maar we wilden toch weer weg, want vandaag gaan we dwars door de Pyreneeën ter hoogte van Pamplona, waar we ons veel van voorstelden, maar wat half zo mooi is als de kant van Vielha, de tunnel. Daar zijn de Pyreneeën veel ruiger, hoger, imposanter. Dit doen we dus niet meer.
En zo komt er een eind aan onze Noordwest Spanje reis. Via Frankrijk rijden we langzaamaan door naar Nederland en waar we eind juli gezond en wel aankomen.
Auteur: Barbara van Wijk